Lied | Vrije vertaling van Ivo |
|
O
dalen breed, o hoogten, o woud zo
prachtig groen, waar ik mijn leven lang zo graag verbleef.
Daar buiten raast de wereld die zich altijd
laat bedriegen. Laat nog een keer je groene bladerdek mij tot tent zijn. |
||
Wie
zal mijn liefje krijgen? Wie
anders dan ik zal haar hart veroveren, wanneer de blaadjes groen zijn? Zeg eens wie. Niet jij. Hoezo?
Nee nee. De dappere vent die het beste minnen
kan natuurlijk. Jodeldiedo. Hij gaat
haar trouwen. Hij is de man. Jodeldiedo. Hij is de man. Als de blaadjes
groen
zijn. Wie
zal mijn lief begraven? Mij niet
gezien. Ik zal haar niet begraven. Als de blaadjes groen zijn, zal jij
mijn
lief begraven. Zeg eens wie. Nee nee. Er is meer kans dat ik met mijn
liefje
trouw. Zelfs als de bomen kaal zijn. Jodeldiedo. |
||
Ginds
gaat de zon afscheid nemen en
de vermoeide dag legt zich te rusten. In het diepe meer weerspiegelen
zich de treurwilgen, En ik krijg mijn liefste niet te zien. Oh
tranenvloed barst
los.
Treurig ruisen zacht de wilgen. In de wind daar trilt het riet. En
jij,verte,
straalt licht en troostend naar binnen in mijn stil en diep verdriet,
zoals de
avondster haar licht werpt in de rietkraag en de weiden. |
||
Abschiedslied | Ik
ga, wanneer het zo moet zijn. Neem
afscheid van mijn liefste mijn en laat haar na mijn hart. Ik ga. Ik ga. Ik zeg het tegen haar en niemand anders. Nog nooit heb ik zo'n hartepijn gevoeld. Zij houdt van mij hoe langer hoe meer. Door niet bij haar te zijn lijd ik steeds meer pijn. Ik ga. Ik ga. Ik
bid je, liefste schat van mij.
Besef dat ik, wanneer ik jou mijn liefde geef, geheel en al de jouwe
ben. Ik ga. Ik ga.. |
|
Zoals
beekjes des zomers, half
opgedroogd in hun bedding, bij heldere hemel plotseling zwellen,
doordat het
ver weg, waar zij ontspringen, is gaan regenen, zo kunnen kwijnende
harten
ineens volschieten met emotie, en degenen die dat zien gebeuren,
verwonderen
zich en weten niet, dat een godheid ver weg bij hun diep verborgen
bronnen een
stortvloed heeft veroorzaakt. |
||
Zoet
en zacht komen de zeewinden uit
het westen over de rollende wateren. Kom van de stervende maan en
blaas, blaas
hem weer naar mij toe, terwijl mijn kleintje, mijn lieverdje slaapt. |
||
The long day closes |
Geen
ster is te zien boven het meer.
De maan kruipt half zichtbaar achter wolkenflarden. De laatste rode
blaadjes.
vallen rond het rozenprieel. De klok luidt niet meer, de lange dag is
ten
einde. |
|
Al
het goede der aarde gaat snel
voorbij en ook de herinnering eraan, maar niet de roem en de eer. De
tijd
brengt sommigen fortuin en succes, maar uiteindelijk komt de dood, die
niemand
overslaat. |
||
In
het dal van Derry heb ik jaren
geleden rondgezworven langs de zingende rivier. Ik plukte de gouden
narcissen
die in het voorjaar de wereld kleuren gaven. O prachtvallei, mijn
gedachten
keren altijd weer terug jaar jouw brede stroom en heerlijke
uiterwaarden. Mijn
hart in ballingschap verlangt zo naar je groene eilanden. Zo ver van
mij vandaan
over de zee. |
||
Een
meisje uit het noorden was naar
Londen gekomen, hoewel dat helamaal niet bij haar paste. Zij weende en
zuchtte
en riep vol verdriet: ik wou dat ik weer terug in het noorden kon zijn.
Want de
eik en de es en de kleurige klimop, die bloeien zo mooi in mijn eigen
streek.
Ik denk maar vol spijt aan mijn geboortestreek, waar jongens en meisjes
het
hooi binnenhalen, de klokken vrolijk luiden en de vogels zoet zingen en
de
meisjes in het weiland zo plezierig zijn. Ze mogen hier wel praten over
parken
waar iedereen flaneert, maar ik zie hier niks van mijn groene
Westmoreland,
waar wij allemaal dansten van 's morgens tot 's avonds. Ik zou hier
makkelijk aan
de man kunnen komen, zat minnaars kunnen krijgen, maar degene met wie
ik trouw,
moet uit het noorden stammen, en mij terugbrengen naar mijn geliefde
het
noorden. |
||
Al
op een keer 't was 's ochtends
vroeg, de zo net opgegaan,, hoorde ik beneden in het dal een meisje zingen.
Och bedrieg mij toch niet, laat me niet alleen. Hoe kun je zo tegen een
meisje
doen? Denk aan wat je jouw Mary beloofd hebt. Vrolijk is de
bloemenkrans en
fris zijn de rozen die ik in de tuin geplukt heb voor om jouw hoofd. Zo
zong
dat arme meisje over haar verdriet, zo zong zij beneden in het dal. O
bedrieg
me niet, o ga nooit bij me weg. Hoe kon je zo een misbruik maken van
een arm
meiske? |
||
Ergens
ver weg, toen ik eens een
wandeling maakte op een voorjaarsavond, hoorde ik een meisje in Bedlam
zo
heerlijk zingen. Met haar handen liet zij haar kettingen rinkelen en
dit is wat
zij zong: Ik hou van mijn liefste, want ik weet dat hij van me houdt.
Maar zijn
ouders waren zo gemeen om hem naar zee te sturen, en het schip was zo
gemeen om
hem ver van mij weg te brengen. Hoewel ze mij pijn gedaan hebben, hou
ik van
zijn ouders, omdat het zijn ouders zijn. Ik hou van mijn liefste, omdat
ik weet
dat hij van me houdt. Toen
hij vernam dat zij in Bedlam
was, ging hij helemaal door het lint. Hij wierp zich in haar
sneeuwwitte armen
en zei: Ik hou van mijn liefje, omdat ik weet dat mijn liefje mij
bemint. Zij
zei: mijn lief, maak me niet
bang. Ben jij mijn lief of niet? O ja, mijn liefste Nancy, ik hou ook
veel van
jou. Ik ben teruggekomen om het leed dat ik je heb aangedaan goed te
maken. Ik
hou van mijn liefje omdat ik weet dat mijn lief van mij houdt. Dus nou
zijn
deze twee getrouwd, mogen zij gelukkig zijn, zoals tortelduiven verenigd in de liefde. |
||
De
maan draaide rond. Hij beschreef
een baan in de hemel. Ik zou van je armen een kussen willen maken.
Herinner jij
je, Guillermina, dat jij bij zonsondergang in mijn armen viel, helemaal
nat van
het zweet? Laten we gaan, zuster. Je wenkt naar mij. Ik sta op een
steen en jij
op een andere. Wij vertellen elkaar onze verhalen en vragen ons niet af
hoe ze
aflopen. De maan de maan, de maan draaide rond. De maan. |
||
Drie
moorse meisjes hebben mij bemind
in Jaén, Axa en Fatima en Marien. |